De bombo legüero is een typisch creools Argentijns instrument, geïntroduceerd in de tijd van de Spaanse verovering. Het donkere geluid van de bombo draagt ver en hij werd gebruikt in het Andesgebergte om te waarschuwen als de vijand in aantocht was. Het is een veel gebruikt instrument in Argentinië, met name in de noordwestelijke provincies Jujuy, Santiago del Estero, Tucumán en La Rioja. In andere Zuid-Amerikaanse landen wordt hij weinig gebruikt.
De romp van de bombo wordt gemaakt van een uitgeholde boomstam, wat al aangeeft dat hij oorspronkelijk niet uit het hooggebergte komt, omdat daar immers geen bomen groeien. Eén of beide open zijden worden met een dierenvel bespannen. Voor deze membraan wordt meestal huid van een geit, een schaap of een guanaco gebruikt. Het membraan wordt op zijn plaats gehouden door dunne spanringen met daaromheen grotere afdekringen. Het wordt op spanning gebracht door leren riemen meer of minder naar elkaar toe te schuiven.
De bombo wordt gewoonlijk bespeeld met twee stokken: één van alleen hout en één met een met leer beklede top. Er wordt niet alleen op de membraan geslagen maar ook tegen het hout getikt. Bekijk dit filmpje over het bespelen van de bombo.
De quena is de rechte indiaanse fluit. Het is het meest gebruikte blaasinstrument en stamt uit de tijd vóór de Inca’s. De naam quena komt uit de quechua-taal en betekent ‘holte’. De quena wordt gemaakt van uitgeholde bamboe, bot of ander materiaal. Hij wordt aangeblazen langs een inkeping in de holle buis, dus zonder mondstuk. De klank is heser dan die van onze blokfluit. De quena begeleidde de hit die Simon en Garfunkel in de zestiger jaren van de vorige eeuw hadden met ‘El condor pasa’. Los Incas bespeelden daarin ‘La Flûte Magique de los Andes’. Bekijk dit filmpje over het blazen op een quena.
Deze en nog veel meer informatie kunt u vinden op de onvolprezen website
www.argentijnsemuziek.info.